Met de functie transponeren verander je gegevens van een horizontaal celbereik in een verticaal celbereik en andersom.
Je hebt bijvoorbeeld gegevens in 3 kolommen en 5 rijen staan. Met de functie transponeren zet je deze gegevens om in 5 rijen en 3 kolommen. Dit omzetten wordt in Excel transponeren genoemd.
De functie TRANSPONEREN heeft 1 verplicht argument:
Matrix | Hier voer je het celbereik in dat je wilt transponeren |
Je hebt in Excel wat gegevens staan in 6 rijen en 2 kolommen.
Nu willen we met behulp van de functie transponeren deze gegevens omzetten in 6 kolommen en 2 rijen.
Om dit te doen selecteren we ergens in het werkblad 6 kolommen en 2 rijen:
Vervolgens typ je =TRANSPONEREN en selecteer je de cellen A1:B6
Je hebt nu de formule =TRANSPONEREN(A1:B6) geschreven.
Het is belangrijk om niet op enter te drukken, aangezien de formule dan niet werkt.
Gebruik de toetscombinatie Ctrl + Shift + Enter
Zoals je ziet staan de gegevens nu in 6 rijen en 2 kolommen. Excel neemt alleen de opmaak niet over, dus indien gewenst moet je dat zelf nog aanpassen.
Er is nog een andere manier in Excel om dit te doen waar geen formules bij komen kijken.
Selecteer de gegevens (cel A1:B6) en klik in het lint (tabblad Start) op kopiëren of gebruik de toetscombinatie Ctrl + C
Selecteer vervolgens een celbereik van 6 rijen en 2 kolommen:
Klik in het lint (tabblad Start) op het pijltje naar beneden naast ”Plakken”:
Klik vervolgens op ”Transponeren”.
Nu heb je het zelfde eindresultaat als met de formule.
Er zijn echter 2 verschillen. Ten eerste is met het speciaal plakken de opmaak ook overgenomen.
Het belangrijkste verschil zit echter in dat bij speciaal plakken alles wordt gekopieerd. Als je nu bijvoorbeeld in cel B4 het aantal banken veranderd van 13 naar 9, dan blijft in cel D9 13 staan.
Als je echter de formule gebruikt en iets aanpast in de oorspronkelijke gegevens, dan veranderd de inhoud ook in nieuwe tabel omdat er gebruik wordt gemaakt van een celverwijzing in de formule.