De functie TEKST.SAMENVOEGEN voegt verschillende tekenreeksen samen tot één tekenreeks.
Deze functie heeft meerdere verplichte argumenten:
Tekst1 | Bij dit argument vul je een tekenreeks, getal of celverwijzing in dat je wilt samenvoegen met tweede argument. |
Tekst2 | Bij dit argument vul je een tekenreeks, getal of celverwijzing in dat je wilt samenvoegen met eerste argument. Je kunt meerdere argumenten invoeren als dat de bedoeling is. |
In dit voorbeeld wil je de tekst in cel A2 en B2 samenvoegen in cel C2.
Als je de formule =TEKST.SAMENVOEGEN(A2;B2) typt, dan zul je zien dat de woorden aan elkaar geschreven worden:
In dit voorbeeld willen we liever dat de woorden niet aan elkaar vast worden geschreven, daarom voeren we nog een argument toe die bedoeld is als spatie.
We typen als tweede argument daarom ” ”
De formule wordt dan: =TEKST.SAMENVOEGEN(A2;” “;B2)
Je kaner ook voor kiezen om gebruik te maken van de formulebouwer.
Selecteer dan cel C2 en klik in de formulebalk op fx:
Zoek in het venster dat opent op ”TEKST.SAMENVOEGEN” en klik op ”functie invoegen”.
Selecteer bij tekst1 cel A2.
Typ daarna bij tekst2 een spatie. Typ dus niet zelf de aanhalingstekens.
Klik daarna op + om nog een argument (tekst3) toe te voegen en selecteer hier cel B2.
Je venster ziet er dan als volgt uit:
En dus niet zoals: