Met de functie INTEGER rond je een getal af naar benden op het dichtstbijzijnde hele getal.
De functie INTEGER heeft één argument:
Getal | Dit argument is verplicht. Hiermee geef je aan welke getallen, cellen of cel-verwijzingen je wilt afronden. |
Je kunt hier een getal of de naam van een cel invullen waarin het integere getal moet komen te staan.
Je kan in deze formule een willekeurig getal invullen. Nadat je dan op “enter” hebt gedrukt verschijnt het gehele getal dan in de cel waarin je de formule hebt geplaatst.
In dit voorbeeld staat in cel C2 de formule =INTEGER(6,3).
Het resultaat is dan “6”.
Naast het zelf schrijven van de formule kan je ook gebruik maken van de formulebouwer.
Om dit te doen selecteer je de cel waarin je de uitkomst wilt tonen en klik je in de formulebalk op ”fx”:
Vul vervolgens bij ”getal” het getal in dat je wilt afronden:
Of je vult in de formule de naam van een cel. Bijvoorbeeld “B2”. Als je nu in cel B2 een willekeurig getal invoert dan krijg je in de cel waarin de formule staat (cel C2) het integere getal.
Als je in cel B2 nu een ander getal invult, bijvoorbeeld -6,9 dan verandert het integere getal in cel C2 automatisch: